Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [48]Maar nu zal Ik [49]zijn juk [50]van u breken, en zal [51]uw banden [52]verscheuren. 48. In dit vers spreekt God de Heere nog zijn volk aan, gelijk in Hab.1:12. 49. Te weten, het juk van den koning van Assyrie; dat is slavernij, of dienstbaarheid. Zie van het Hebr. woord Jer.27:2. 50. Hebr. van op u breken; dat is, Ik zal het u van den hals nemen, en u daarvan verlossen. 51. Dat is, de banden, met welke u de koning van Assyrie is bindende en in dienstbaarheid houdende. 52. Alzo dat gij den koning van Assyrie niet meer zult onderworpen zijn. Verg. Ps.2:3, en zie de vervulling 2 Kron.36:22; Ezra 1:1.